Topsporten is hard werken en afzien, maar de winnaar wordt beloond met applaus en eeuwige roem. Wat toeschouwers echter niet zien, is dat vrijwel elke sporter in zijn carrière meer verliest dan wint. En elk verlies voelt als een stomp in de maag, een deuk in het zelfvertrouwen. Hoe ga je daarmee om? Hoe behoud je de motivatie als het steeds niet lukt, als je niet weet of je ooit dat kampioenschap zult behalen?
Met de derde Connect van 2018 waren we te gast bij Eiffel in Arnhem, waar vier oud-kampioenen vertelden hoe zij leerden omgaan met de onzekerheden en tegenvallers in hun topsportcarrière. Peter Blangé, voormalig spelverdeler van het Nederlands volleybalteam, benadrukte hoe dun het lijntje tussen winnen en verliezen soms is. Het kan één balletje zijn, wel of niet geblokt, wel of niet op de lijn. We kennen zijn verhaal nu als eentje met een happy end, die beroemde olympische finale uit 1996, maar in de jaren daarvoor was Italië voor het Nederlandse team een onneembare vesting. Acht verliespartijen op rij, waarvan de laatste zes met 3-0. Ook de olympische finale van 1992, waarin werd verloren van Brazilië, had een kras op de ziel achtergelaten. Ze hadden gefaald in die finale, vonden ze zelf, ze hadden hun eigen niveau niet gehaald. Twee EK-finales en een WK-finale later, alle drie verloren, stonden ze in de olympische finale weer tegenover hun angstgegner Italië. Peter: “Hadden we in die eerdere finales gefaald? We hadden ons doel niet bereikt, dat is zeker, maar is dat hetzelfde als falen? In die olympische finale van 1996 kregen de Italianen het eerste matchpoint. Ik vertrouwde op onze ingestudeerde aanval en koos de variant met de meeste kans op succes: die cijfers had ik wel in mijn hoofd. We werkten het matchpoint weg en kregen er daarna zelf eentje. De Italianen sloegen die buiten de antenne om en wij waren olympisch kampioen. In die laatste paar punten had alles ook net anders kunnen lopen, dan was dit verhaal heel anders geweest.”
Mentale balans
Het goud na die finale was de beloning van tien jaar hard werken, nederlagen incasseren en steeds weer doorgaan. Nu is dat in een teamsport wellicht iets makkelijker, omdat de samenstelling van de ploeg steeds een beetje wijzigt. Voor een individuele sporter ligt dat anders. Schaatser Stefan Groothuis weet daar alles van. Hij verwierf een reputatie als de Jerommeke van de sprintploeg, die ondanks zijn enorme kracht het steeds net niet haalde en de vierde plekken aaneenreeg. Om zichzelf te verbeteren hield hij alles bij, op het obsessieve af. Maar hoe dichter hij bij de top kwam, hoe minder hij in staat bleek te voldoen aan zijn eigen verwachtingen. Hij voelde zich steeds meer een loser, wat resulteerde in een flinke depressie in 2011. Stefan: “Misschien is het wel zo dat het karakter dat je nodig hebt om de top te bereiken, precies je zwakke plek wordt als het net niet lukt. Je gaat doordouwen, nog harder werken, terwijl dat allemaal niet meer helpt. Ik kwam er in elk geval niet meer uit. Ik voelde me alleen maar slecht, niets interesseerde me meer, ook titels niet. Ik heb het plezier in schaatsen pas teruggevonden toen ik weer kon genieten van de beweging zelf. Het jaar na mijn depressie stond ik meer ontspannen aan de start, ik wilde gewoon lekker schaatsen. En prompt won ik twee WK’s en in 2014 zelfs olympisch goud. Die depressie heeft me geleerd hoe belangrijk mentale gezondheid is. Als die niet in balans is, dan kun je niet presteren – op welk gebied dan ook.”
Uit het hoofd
Wat doe je als het niet meer gaat? Minke Booij, aanvoerder en kopstuk van het Nederlands hockeyteam dat in 2008 olympisch kampioen werd, was gewend om zich flink te laten gelden op het veld. Verbaal en indien nodig fysiek zorgde ze ervoor dat haar medespeelsters scherp waren en bleven, maar dat betekende niet dat ze altijd vol zelfvertrouwen op het veld stond. Als laatste man had ze veel tijd om na te denken en raakte ze weleens verstrikt in doemgedachten: straks komt er een tegenaanval en als ik dan een fout maak, staan we opeens achter. Faalangst. Minke: “Ik zat te veel in mijn hoofd. Daar heb ik een trucje voor geleerd, dat paste ik vaak toe. Ook tijdens het volkslied voor een wedstrijd, wat ik altijd een irritante onderbreking van de voorbereiding vond. Ik benoemde drie dingen die ik zag, drie dingen die ik hoorde en drie dingen die ik, fysiek, voelde. Dat deed ik drie keer, twee keer en dan een keer en dan… dacht ik nergens meer aan. Ik zat niet meer in mijn hoofd, maar in het nu. En dan kon ik vrijuit hockeyen.”
Openheid was een andere belangrijke stap die ze leerde zetten. Ze was degene die iedereen met verbaal geweld bij de les hield, haar teamgenoten kenden haar niet anders. Maar dat was niet hoe ze wilde zijn. Pas toen ze daar open over durfde te zijn, kwam een gesprek op gang over rolverdeling en verantwoordelijkheid. Minke: “En het gekke is, in de ogen van mijn teamgenoten werd ik daardoor alleen maar sterker. Door me kwetsbaar op te stellen, won ik aan kracht. Dat had ik voordien nooit geloofd.”
Zoektocht
Rolstoeltennisser Esther Vergeer is Neerlands succesvolste sporter: toen ze in 2013 besloot te stoppen, had ze 470 wedstrijden achter elkaar gewonnen. Aan kwetsbaarheid tonen deed ze niet: door onoverwinnelijkheid uit te stralen, stonden haar tegenstanders al voor de eerste opslag met 15-0 achter. Het werkte, maar de druk werd alsmaar groter: hoe lang zou ze die winning streak volhouden? Esther: “Ik voelde die druk wel, maar voor mij was het toch gewoon één wedstrijd per keer. En als ik het eens moeilijk had, dan kon ik terugvallen op de dingen die ik had geleerd. Punten visualiseren, ademhaling controleren, het hielp allemaal om terug te komen in het moment. De angst om te falen voel ik juist in deze fase van mijn leven, na mijn sportcarrière. Wat kan ik? Zal ik ooit ergens zo goed in zijn als ik in tennis was? Ik zit nog midden in die zoektocht.”
Voormalig keeper Hans van Breukelen, Europees kampioen van 1988, herkent haar verhaal. “Ik heb hetzelfde doorgemaakt: wie ben ik zonder doel? Als topsporter leg je de lat na je carrière heel hoog. Best gek, want als je je doelvlak vergroot, dan wordt de kans kleiner dat je succesvol wordt. Ik heb gezocht wat ik het leukste vond om te doen en daar heb ik me toen op gericht. Daar hoefde ik niet meer per se de beste in te worden, als ik maar het beste uit mezelf zou halen. Als je dat doet, dan kun je niet falen. Dat kan er best eens iets mislukken, maar dat is iets anders. Als je je best maar blijft doen. En ik geloof dat dat iets is wat topsporters altijd blijven doen.” Een quote van Serena Williams vatte de ochtend mooi samen: ‘Niet de overwinningen maken je tot kampioen, maar het feit dat je weer opkrabbelt na tegenslag.’