Topsport kan bikkelhard zijn. Het verschil tussen eeuwige roem en roemloze afgang is soms maar één honderdste van een seconde. Maar niet alleen winnaars worden wijzer van de strijd; vaak heeft de verliezer de interessantste les geleerd. Het afgelopen jaar heeft de Topsport Community over de kunst van het pieken en de lessen van het falen vele inspirerende bijeenkomsten georganiseerd. De afsluiting vond plaats in Theater DeLaMar in Amsterdam, dat op 11 februari propvol zat voor een avond met topsporters als Ruud van Nistelrooij, Bibian Mentel, Edith Bosch, Stefan Groothuis en Ronald Koeman.
Hoe een nederlaag kan inspireren. Als guppie keek Pieter van den Hoogenband in 1988, tijdens de Olympische Spelen van Seoel, naar zijn grote held, de Amerikaanse zwemmer Matt Biondi. Biondi won de 100 meter vrij slag en lag ook in de finale van de 100 meter vlinderslag op koers voor goud. Op de tweede 50 meter echter, leek hij iets van zijn concentratie te verliezen. Hij zwom niet meer zo recht in zijn baan, maar hij had een mooie voorsprong. Toen, met de finish in zicht, maakte hij een fout: hij dreef uit. Na het aantikken zoomden de camera’s al in op Biondi, maar het was toch echt de zwemmer twee banen verderop die als eerste had aangetikt. Precies in de tijd die Biondi uitdreef na zijn laatste slag, had die er nog een snelle slag uitgeperst – en daarmee won hij. Zijn naam? Anthony Nesty, die voor zijn land Suriname de eerste gouden medaille uit de geschiedenis won. De les voor Pieter? “Nooit stoppen voor de finish. De race stopt pas als je die plaat keihard hebt aangetikt.” Hij had de les goed in zijn oren geknoopt: toen hij in Athene, in 2004, zijn olympische titel van 2000 moest verdedigen, zwom hij in de finale van de 100 meter vrije slag op volle snelheid af op de plaat, die hij met gestrekte linkerhand een fractie eerder aantikte dan zijn grote concurrent, de Zuid-Afrikaan Roland Schoeman. Het hield er niet alleen goud aan over, maar ook een gebroken vinger. De voorsprong van Nesty destijds? Eén honderdste van een seconde. De voorsprong van Pieter? Zes honderdsten.
Afgedroogd
Met Wilfried de Jong als leidsman werd het in DeLaMar een prachtige avond vol sportverhalen over triomf en tragiek, met steeds aandacht voor de les die daaruit was geleerd. Zo vertelde Ronald Koeman over zijn individuele heldenrol uit 1992, toen hij als voetballer van Barcelona in de finale van de Europacup I het winnende doelpunt scoorde tegen Sampdoria. Maar het ging ook over de finale van 1994, toen Barcelona met 4-0 werd afgedroogd door AC Milan. Koeman: “Het weekend ervoor waren wij, tegen alle verwachtingen in, op de allerlaatste speeldag toch nog landskampioen geworden. Deportivo La Coruña kreeg vlak voor tijd een strafschop, die hun de titel zou hebben opgeleverd, maar die werd gemist. Het feest bij ons was enorm, juist door die verrassende ontknoping. We hebben ons niet ingehouden en de titel goed gevierd. Waren we geen kampioen geworden, dan hadden we ons seizoen moeten redden in de finale tegen Milan. Nu waren we niet scherp, de spanning was eraf. In topsport kun je je zoiets niet veroorloven, maar niemand in of rond onze groep heeft toen gezegd: stop, we kunnen pas na de Europacupfinale gaan feesten. Ik ook niet, ik hield ook wel van gezelligheid. Dat werd dus afgestraft, en flink ook.” Als voetballer en als trainer ben je altijd zo goed als je laatste wedstrijd, concludeerde hij. Wilfried de Jong: “Wat was eigenlijk jouw laatste wedstrijd, nu als bondscoach?” Koeman, fijntjes: “De wedstrijd tegen Duitsland, die met dat briefje.”
Brons met een gouden randje
In een monoloog vertelde Edith Bosch, gezeten op het bankje uit de krappe kleedkamer van de olympische judohal in Londen, hoe teleurgesteld ze was toen ze in de loop van het olympische toernooi van 2012 tegen een nederlaag opliep. “Ik verloor van een Duitse, van wie ik normaal nooit verloor. Weg kans op goud, weg alles. Het waren mijn laatste Spelen, zilver en brons had ik al. Ik zat te huilen op dit kleine bankje in een veel te kleine kleedkamer, waar niemand me kon troosten. Cor van der Geest stormde binnen en begon te schreeuwen: ‘Hoe kun je nou gaan judoën tegen een Duitse? Dat werkt niet, je moet vechten!’ Ik stuurde iedereen weg, ik kon maar één iemand om me heen hebben: Elisabeth Willeboordse, al acht jaar mijn roomie op grote toernooien. Ze kwam binnen, ging naast me zitten, streelde mijn rug en zei niets. Wat kon ze ook zeggen? Er was nooit een plan B geweest, ik had nooit nagedacht over de mogelijkheid dat ik de finale niet zou halen. Wie ooit zegt dat op de Olympische Spelen meedoen belangrijker is dan winnen, heeft niets van topsport begrepen. Elisabeth zei: ‘Als je vanaf nu gewoon gaat vechten, dan gaat niemand van je winnen. Want niemand kan beter vechten dan jij. Je mag nu nog even verdrietig zijn, maar dan moet je door. En dan ga je straks gewoon met een medaille naar huis’.”
“Dat werd mijn plan B: ik ging vechten. En dat deed ik. Duwen, trekken, zwoegen, slepen: lelijk judo, maar wel effectief. Ik mocht op voor het brons en liet me zelfs niet afleiden door een yuko tegen, 23 seconden voor het einde. In een laatste krachtinspanning haalde ik uit, sleepte ook een yuko uit het vuur en de jury moest beslissen wie de winnaar was. Maar ik wist het al: deze is voor mij. Ik zag de vlaggetjes en was superblij. Ik had verloren, me keihard teruggevochten en zelfs een medaille gepakt. Op die overwinning ben ik, nu nog steeds, erg trots. Voor mij is het brons met een gouden randje.”
Altijd eerlijk
Het is een akelig beeld: Ruud van Nistelrooij doet wat sprongoefeningen met kopballen en gaat bij het neerkomen door zijn knie. Bijna alle kniebanden stuk: weg seizoen. En misschien wel weg carrière, want wie weet hoe je terugkomt van negen (!) maanden revalideren? De timing had niet ongelukkiger kunnen zijn: hij stond op het punt een contract te tekenen bij Manchester United. Het lag ook een beetje aan hemzelf, gaf Ruud toe, liggend op de massagetafel van Wilfried de Jong. Hij was destijds afgekeurd door United: zijn knie was niet goed genoeg. Om te bewijzen dat die wel goed was, ging hij extra trainen. Ruud: “Als het over pieken en falen gaat: daar heb ik gefaald. Door te denken dat ik het wel kon, terwijl ik nog niet goed was. Ik sloeg aan het trainen met het idee: of het gaat goed en anders moet het maar fout gaan. Toen ik alles gescheurd had, had ik eerst een tijdje nodig om die klap te verwerken. Maar daarna wist ik: ik ga terugkomen. Ik ga alsnog naar Manchester United; dat werd mijn doel.”
Elke dag zat hij bij de fysio, in de sportschool. Eerst om weer te leren lopen, daarna om sterker te worden. Elke dag squatten, steeds opnieuw. Een serie van tien is een serie van tien – en niet van negen en een half. Revalideren gaat stapje voor stapje: elke dag wat sterker, elke dag wat meer vertrouwen. Ruud: “Toen ik weer mocht voetballen, was elke spier in mijn lichaam optimaal getraind, ik was sterk. En ik kon niet wachten om te laten zien dat ik helemaal terug was.” Dat hij weer fit was, dat hebben de tegenstanders in de Premier League gemerkt: in zijn eerste jaar in Engeland scoorde hij 23 keer in 32 wedstrijden en werd meteen verkozen tot Speler van het Jaar. Ruud was terug. Zijn belangrijkste les van al dat blessureleed? “Ik heb toen geleerd altijd eerlijk aan te geven als iets niet goed is. Het is wat het is, dat heb je te accepteren. Dat is beter dan tegen beter weten in forceren. Enne… het scheelt ook een hoop energie.”
Diepe dal, hoge piek
Aan pieken gaat vaak falen vooraf. Een nederlaag motiveert, zet aan tot harder trainen en leidt uiteindelijk – volgens het script van het sportieve sprookje – tot die felbegeerde titel. Maar voortdurend falen kan ook leiden tot een neerwaartse spiraal: waarom lukt anderen wel wat jou niet lukt? Schaatser Stefan Groothuis was jarenlang de typische nummer vier: vaak goed, maar net niet goed genoeg. Oké, hij was een laatbloeier, die pas op zijn vijftiende was begonnen met schaatsen, maar aan zijn trainingsarbeid of zijn lichamelijke kracht lag het niet. De bijnaam ‘Bokito’ had hij niet voor niets gekregen. Als hij verloor, vond hij vaak dat hij had gefaald. Op de Olympische Spelen van Turijn, in 2006, mislukte zijn 100 meter met een te ruime bocht, maar goed: dat was zijn debuut op dat hoge niveau. Toch lukte het hem maar niet zijn nederlagen te accepteren; hij vond steeds dat hij het zelf had verpest. Hij draaide zichzelf langzaam de vernieling in, met uiteindelijk een depressie tot gevolg. Stefan is er altijd open over geweest, hij heeft het al vaak verteld. Hoe hij het niet meer zag zitten, hoe niets hem meer interesseerde. En ook hoe hij langzaam weer uit het dal krabbelde, zonder precies te weten wat de ommekeer teweegbracht. Hij had veel gepraat, dat was al heel wat. Met zijn vriendin, met een psycholoog, met familie en vrienden. Het had allemaal een beetje geholpen. En het was hem opgevallen dat het schaatsen, ontdaan van elk wedstrijdbelang, nog steeds een lekkere beweging was. Hij kreeg weer lol in trainen, simpelweg op twee ijzers over die baan zoeven. Die winter reed hij ook weer wedstrijden, veel minder goed getraind dan hij in eerdere jaren de baan op was gestapt. En het gekke was: toen begon hij opeens te winnen. De nieuwe Stefan werd geen vierde meer, maar wereldkampioen sprint in 2012, wereldkampioen op de 1000 meter in hetzelfde jaar en twee jaar later, in Sotsji, bekroonde hij zijn carrière met een magnifieke gouden medaille op de olympische 1000 meter. En hij genoot van elke race – of hij die nu winnend afsloot of niet. Stefan: “Voor iemand die pas op zijn dertigste zijn eerste titel pakte, heb ik het nog niet zo slecht gedaan. Maar al die jaren daarvoor, voordat je gaat winnen, dat zijn de jaren die je vormen. Daarom is het zo mooi dat ik het zo heb kunnen afsluiten. Ik ging van moeten naar mogen, dat was het verschil.”
De dag van morgen
Op een prachtige theateravond vol sportieve hoogte- en dieptepunten van succesvolle topsporters regent het indrukwekkende records. De imposantste statistieken staan echter op naam van snowboardster Bibian Mentel: 128 medailles, 7 keer Nederlands kampioen, 7 keer wereldkampioen en drievoudig paralympisch kampioen. Maar ook: 10 keer kanker, 72 bestralingen, 9 operaties en in totaal 36 uur narcose. Het verhaal van Bibian Mentel is even bekend als indrukwekkend, zeker als je haar erover hoort praten: altijd ontspannen en relativerend, met een jaloersmakende levenslust. Het is zoals ze is gebakken, vertelt ze, al kan ze zich soms wel verwonderen dat haar lijf dat allemaal aan heeft gekund. Dat is ook meteen de reden dat ze altijd is blijven sporten: als ze weer ziek wordt, kan ze maar beter zo fit mogelijk zijn. Ze prijst zich gelukkig met haar vorm van kanker, die weliswaar zeldzaam is en moeilijk te bestrijden, maar die ook langzaam groeit. Met haar man Edwin heeft ze een team topspecialisten om zich heen verzameld, die haar in de gaten houden en steeds kijken hoe ze haar, als het nodig is, zo goed mogelijk kunnen helpen. En in de tussentijd? Bibian: “Ga ik vrolijk door met mijn leven. Zo ben ik altijd geweest. Toen ik achttien jaar geleden voor het eerst hoorde dat ik kanker had, kwam me dat helemaal niet uit. Ik wilde naar de Spelen van Salt Lake City, dus de arts moest maar zijn ding doen en me snel weer beter maken. Toen ik eenmaal doorkreeg dat mijn onderbeen eraf moest, heb ik twee dagen gehuild. Maar daarna heb ik mijn bakens verzet en vroeg ik de prothesespecialist de oren van het hoofd: wat kan ik wel en niet, hoe werkt dit allemaal? Vanaf dat moment keek ik weer vooruit en dat ben ik altijd blijven doen. Het heeft geen zin me zorgen te maken over wat de dag van morgen mogelijk kan brengen, dat kost alleen maar energie. Daarvoor is het leven veel te leuk.”
De avond kreeg nog een toetje in de vorm van de Grote Faalquiz, volgens het beproefde ‘petje op, petje af’-concept. En zoals dat hoort met zo’n naam, faalde de quiz doordat het publiek piekte en te veel vragen goed beantwoordde. Pieken door te falen, het was een waardig einde van een mooi seizoen van de Topsport Community.