Samen naar de eindstreep

Door Arthur van den Boogaard

Het vroor die dag zo’n twaalf graden, de wind blies hard en er waren fikse sneeuwbuien. Het felvriezende weer maakte de omstandigheden bijzonder bar voor de deelnemende schaatsers aan de zesde editie van de Elfstedentocht op 30 januari 1940. Van het recordaantal van ruim vierendertighonderd inschrijvingen - waaronder voor het eerst 2716 zogenaamde Toer-deelnemers - behaalde slechts een klein percentage de eindstreep in Dokkum. De organiserende Vereniging De Friesche Elf Steden (VDFES) verbood een grote groep om verder door te rijden en trok een nieuwe, veiliger, finishlijn in het dorp Wier. Op die 30ste januari 1940 namen de verenigingshoofden nog een opvallende beslissing: eentje die benadrukte dat Elfstedentocht-rijden een teamsport was.

De blaas was nog maar ten dele geleegd in de pisbak toen Piet Keijzer, een boerenzoon uit het Zuid-Hollandse De Lier, flink geroezemoes hoorde in het Dokkumse café Drost. Samen met een medekoploper had de 21-jarige schaatsrijder het verplichte stempelmoment in het café gebruikt om te plassen. Maar het lawaai buiten de wc maakte hem ongerust. ‘Afknijpen,’ zei Keijzer tegen zijn pissende kompaan. ‘We moeten door. Anders raken we de anderen kwijt.’

Eenmaal binnen in het café bleken de drie andere schaatsers van de kopgroep nog niet vertrokken, maar stonden flink te discussiëren. Ondanks zijn jonge leeftijd bemoeide Keijzer zich er direct mee. Bekeken met bewonderende blikken door omstanders sprak hij tezamen in het café met de Friezen Sjouke Westra, Durk van der Duim en Auke Adema en de andere Hollander Cor Jongert over het laatste deel van deze tocht: het traject van Dokkum naar de eindstreep in Leeuwarden. Het belangrijkste gespreksonderwerp was de flinke sneeuwval.

Het jaar 1940 was direct al flink koud begonnen. Maar ondanks het goede winterweer met lange periodes van aanhoudende vrieskou, brachten sneeuwbuien die funest voor de kwaliteit van het ijs zijn, telkens roet in het eten. Eerder die maand stond de Tocht der Tochten al bijna op de agenda. Niemand minder dan koningin Wilhelmina zelf had betaald om het traject sneeuwvrij te krijgen. Men vermoedde dat Wilhelmina deze investering deed om de oplopende politieke spanningen in de wereld voor even naar de achtergrond te duwen. Uiteindelijk zorgde snel invallende dooi voor een voortijdige afgelasting. Maar ruim twee weken later, op 30 januari 1940, kon de Tocht wel doorgang vinden: voor het eerst ook met enkele duizenden zogenaamde toerrijders. De harde windvlagen, soms voorzien van sneeuwbuien, maakten de schaatskilometers zwaarder en de geleverde prestaties heroïscher.

Ondanks het feit dat iedere schaatser voor zichzelf reed, deelden alle deelnemers deze twee sensaties: zwaar én heroïsch was hun tocht. ‘Inhalen is niet mogelijk,’ zei een van de vijf schaatsers over het laatste ijsgedeelte van De Tocht. Hij had dit gehoord van iemand die het kon weten, voegde hij eraan toe. ‘Dat maakt sprinten voor de overwinning dan verdraaide lastig,’ antwoordde een andere schaatser.

Keijzer hoorde de anderen praten en zag geen reden om te twijfelen aan de oprechte bezorgdheid. Toen een van de Friese schaatsers vervolgens voorstelde om in Leeuwarden gezamenlijk als vijf winnaars over de streep te gaan, leek hem dat best een logisch idee. Klap! Klap! Als vierde schaatser klapte Keijzer zijn hand op die van de anderen alsof het de aankoop van een koe betrof. Alleen Westra had zijn bedenkingen en weigerde het handjeklap.

Klap! Keijzer klapte ook de derde naar hem uitgestoken hand. ‘Maar,’ zei de jongeling, ‘mochten de omstandigheden toch anders zijn aan de finish, dan is het weer ieder voor zich.’

‘En de koningin voor ons allen,’ antwoordde Westra en met zijn vlakke hand klapte hij snel vier andere handen. Het Pact van Dokkum was gesmeed, maar tijd om te vieren was er niet. Ze moesten door, want de achtervolgers waren in aantocht.

Op het ijs was de schijnbare kameraadschap van het Pact in het café direct weer verdwenen. Met eventuele animositeit tussen de schaatsers had dat trouwens weinig te maken. De individuele benadering van het schaatsen was daags voor de Elfstedentocht door de organisatie nog weer benadrukt met een tweebladig pamflet.

Om valsspelen te voorkomen was daarin nog weer eens duidelijk uitgelegd wat niet was toegestaan. Je mocht niet gezamenlijk aan één stok hangen en dan hetzelfde ritme rijden: het zogenaamde ‘opleggen’. Je mocht niet bewust een treintje vormen. Je mocht niet verse rijders langs de kant gebruiken als haas. En waar toerrijders zich lachend op de rug lieten vervoeren bij een te lage brug, of een stuk sloot zonder ijslaag, daar kluunden de wedstrijdrijders op hun noren over de besneeuwde klinkers, of, in het geval van Sneek, schaatsten ze zelfs over een dikke ijslaag op de straat, die daar de afgelopen nachten met een waterslang was aangekweekt door doorzettende plaatselijke middenstand.

Het was zaak om je aan de regels te houden. Overal keek er wel iemand toe. Dus overal kon je gepakt worden.

Bovendien was schaatsen ook een solitaire sport. Schaatsen deed je alleen. Al reed je soms even uit de wind doordat een medevluchter of een klein peloton van collega-schaatsers de koppositie pakte. Lang mocht dat schaatsen in andermans slipstroom niet duren. Dan brak je met de gouden regels van deze individuele sport: een schaatser in de Elfstedentocht ondergaat de zware en heroïsche kilometers in zijn eentje.

En dus vonden de vijf schaatsers van de kopgroep op weg naar Leeuwarden het lastig om als één groep te schaatsen. Het Pact was in Dokkum gesloten, maar de kans om onderweg naar de finish gediskwalificeerd te worden was daarmee niet verdwenen.

‘Het gaat te snel,’ zei Auke Adema tegen Keijzer. De Fries hijgde. Het tweetal schaatsers hing achteraan het groepje dat op alle mogelijke manieren probeerde vooral geen groepje te zijn.

Keijzer vond de opmerking van Adema enigszins vreemd, zo hard ging het niet. Toch handelde hij en schaatste zigzaggend naar de koppositie om te temporiseren. Eenmaal vooraan begon Keijzer op te vallen dat het ijs er veel beter bij lag dan eerder voorspeld. Het was al langer gestopt met sneeuwen en eigenlijk leken de omstandigheden op en rond het ijs een normaal gevecht om de eindoverwinning mogelijk te maken.

Net toen hij hierover wilde beginnen tegen de anderen, de finish was echt niet ver meer, schoot ineens Adema in een flits langs hem. Aha, daarom schaatste-ie achteraan. Met enkele flinke slagen zette Keijzer direct de achtervolging in. Het pact was verbroken. Schaatsen was weer ieder voor zich.

Gedreven door zijn jeugdige elan en zijn sprint-vermogen achterhaalde Keijzer al snel Adema en kwam met meters verschil als eerste over de finish op de stadsgracht bij de Prinsentuin. Zeker van zijn zaak achtte de Zuid-Hollandse schaatser juichen niet zo van belang. Hij had dat beter wel gedaan. Want in het tumult na afloop schreeuwden de Friese toeschouwers al snel de naam van Adema als winnaar. Die dekselse Auke leek voor even er vandoor te gaan met de eer die den Hollander Piet juist toekwam.

Maar uiteindelijk besloot de organisatie tot het uitroepen van een vijftal winnaars van deze zesde editie van de Tocht der Tochten. Naast de genoemde Adema en Keijzer kregen ook Westra, Van der Duim en Jongert een medaille van de eerste plaats uitgereikt en al hun namen werden in de Elfsteden-beker gegraveerd. Het Pact werd gevolgd. Voor even was schaatsen een teamsport: een gedachte die de organisatie met al hun regels juist die hele dag had proberen te vermijden.

De Vereniging De Friesche Elf Steden besloot in 1940 tot het uitroepen van vijf winnaars. Ondanks het feit dat de enig juiste winnaar Piet Keijzer wel degelijk bekend was. De keuze werd elk jaar beter begrepen doordat het verhaal van het Pact van Dokkum steeds mythischer werd. De afspraak gemaakt in het Dokkumse café Drost tussen de vijf schaatsers vertegenwoordigde voor velen precies de essentie van het Elfsteden-gevoel: saamhorigheid en teamspirit. Toch zou er altijd discussie blijven over de juistheid van deze beslissing. En in 2007 kwam er duidelijkheid door de vondst van filmbeelden van de finish. De toen nog levende Piet Keijzer eiste op de nationale televisie definitief zijn overwinning op. De vereniging volgde dit bewijs vervolgens slechts ten dele. De uitslag van destijds kon niet meer worden teruggedraaid, maar als enige winnaar erkende men voortaan de naam die bovenaan het vijftal namen bij de editie van 1940 in de beker stond gegraveerd: Piet Keijzer, een boerenzoon uit De Lier.

Foto: Archief Het Leven (LEVEN 022) met v.l.n.r. Auke Adema uit Franeker, Sjouke Westra uit Warmenhuizen, Cor Jongert uit Alkmaar, Dirk van der Duim uit Warga en met scheve muts, Piet Keyzer uit De Lier. 

Deel dit artikel in je netwerk: